maandag 4 februari 2008

Schaaklessen (5)

We gaan vandaag even de openingen doornemen die je kunt spelen na wits 1. e4. We hebben daarvoor het Frans als openingssysteem gekozen, dus 1. ..., e6. Normaal speelt wit 2. d4 en jij speelt daarop 2. ..., d5. Je valt dus pion e4 meteen aan met je pion op d5. Pion e4 staat ongedekt, dus daar moet wit iets aan doen. Hij kan bijvoorbeeld 3. e5 spelen, zoals we in Les 1 gezien hebben: de Doorschuifvariant. Speel die eerste les nog maar eens door.
Hij kan ook ruilen: 3. ed5, ed5. Dat is de Ruilvariant. Je ziet wel dat de stelling totaal gelijk is. Wit speelt dit niet vaak, maar we zullen er nog even aandacht aan besteden in een volgende les.
Wit kan ook 3. Ld3 (of Dd3 of De2) spelen. Het devies is dan: ruil op e4 en speel daarna Pf6. Gevolg: een totaal gelijke stelling.
Maar verreweg het vaakst speelt wit 3. Pd2 of 3. Pc3. Daarop speelt zwart de Rubinstein-variant. De Rubinstein-variant is onze hoofdvariant tegen 1. e4. Hij gaat zo: 1. e4, e6 2. d4, d5 3. Pc3/d2, de4 4. Pxe4, Pf6. Ik kom nog terug op deze mooie variant.
Wit heeft nog vier manieren om iets anders te doen: na 1.e4, e6 kan hij:
a) 2. Pf3 spelen (ik zoek nog wel op hoe die variant heet);
b) 2. d3 spelen: de Gesloten variant;
c) 2. g3 spelen: de Tartakower-variant;
of d) 2. b3 spelen: de Spielmann-variant.
Wie Spielmann, Tartakower en Rubinstein waren, kun je opgooglen.
Wij gaan nu even iets spelen in de Tartakower-variant.
1. e4, e6
2. g3, d5
3. Lg2, de4
4. Lxe4, Pf6
5. Lg2, c5
Schakers onder elkaar zeggen na g3 en Lg2: wit heeft zijn koningsloper gefianchetteerd. Of, als hij aan de andere kant b3 en Lb2 speelt: dat is een fianchetto met de dameloper. Zoals je ziet, staat die Lg2 op de langste diagonaal en hij staat er dus mooi te staan. Let vooral op de velden b7 en a8! Wit dwingt met die zet dat zwart daar iets tegen doet. Dus zwart gaat Dc7 spelen, daarna Pc6, dan bijvoorbeeld b6 en Lb7. Een tegenfianchetto dus. Dan speel je je andere loper naar e7, je rokeert kort en je staat goed.

Geen opmerkingen: