Posts tonen met het label Schaaklessen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Schaaklessen. Alle posts tonen

maandag 25 februari 2008

Schaaklessen (14)

Als wit 1. e4 speelt, wat moet je dan spelen als zwartspeler? We hebben het Frans gekozen, dat je krijgt na 1. ..., e6. We hebben al de varianten met g3 en b3 gehad, en de doorschuifvariant. We hebben nog niet de varianten met d3 of Pf3 gehad, en ook de ruilvariant nog niet. Die komen later nog.
In 99% van de gevallen speelt wit het zo: 1. e4, e6 2. d4, d5 en dan 3. Pc3 of 3. Pd2.
Zwart speelt op 3. Pc3 het meest: 3. ..., Lb4. Hij speelt soms ook 3. ..., Pf6.
Op 3. Pd2 kan hij ook 3. ..., Pf6 spelen, maar ook 3. ..., c5.
Maar hij kan ook, op beide paardzetten, het voor de hand liggende 3. ..., de4 spelen. Dat is de Rubinstein Variant van het Frans. Wit speelt dan natuurlijk 4. Pxe4 en nu komt het. Let op.
Zwart speelt 4. ..., Ld7!? (!? staat voor: interessante zet).
Het meest normale is dat wit nu 5. Pf3 speelt, waarmee hij dreigt 6. Pe5 te spelen en zwarts loper af te ruilen.
Maar zwart speelt nu 5. ...,Lc6!? waarmee hij Pe4 aanvalt. Het is zeer ongewoon dat twee keer met hetzelfde stuk spelen in de opening van een schaakpartij goed is. Hier is dat het geval.
Wit kan natuurlijk 6. Pc3 of 6. Pg3 of 6. Peg5 spelen, maar dat zal zelden voorkomen. Hij heeft een ontwikkelingsvoorsprong, en die wil hij houden, dus wit speelt 6. Ld3.
Nu speelt zwart 6. ..., Pd7 om het vervelende Pe5 van wit te voorkomen. Als wit dat toch speelt, ruil je de paarden gewoon af, je speelt je dame naar d7 en je rokeert lang.
Wit speelt dus bijvoorbeeld 7. 0-0. Daarop speel je 7. ..., Pgf6.
Wit kan nu 8. Peg5 spelen of 8. Pg3 of 8. Pxf6 of 8. De2. Tegen al deze vier zetten heeft zwart iets gevonden. Dat zie je in de fotokopieën.
(Je kunt Akiba Rubinstein, de naamgever van deze variant, opgooglen.)

vrijdag 22 februari 2008

Schaaklessen (13)

Oppervlakkig bezien lijkt wit zich te moeten neerleggen bij remise, omdat de beide pionnen (die op b7 en die op d2) op het punt staan te promoveren tot dame. In werkelijkheid kan wit echter in flitsende stijl winnen.
Na 1. Lb4+! wordt de vijandelijke koning voor onoplosbare problemen gesteld. Iedere zet die hij speelt wordt genadeloos afgetraft. Als zwart bijvoorbeeld toehapt met 1. ..., Kxb4, zou wits b-pion met schaak promoveren. Je moet met Dick dit spelletje maar uitspelen. Hetzelfde gebeurt er als zwart 1. ..., Kb5 of 1. ..., Kb6 speelt, maar dan nog erger: wit promoveert, geeft daarmee meteen schaak, en pakt op de volgende zet met zijn loper de d-pion.
Als zwart 1. ..., Ka4 speelt, dan is het na 2. Lxd2 ook snel bekeken.
Blijft over: 1. ..., Ka6. Maar het zit hem niet mee, want zo loopt de koning zijn mooiste ondergang tegemoet: 2. Kc6, d1D 3. b8P++!

dinsdag 19 februari 2008

Schaaklessen (12)

Wit is aan zet. Hoe kan hij deze armoedige stelling toch nog naar remise schuiven?
Zet de stelling op je bord en speel deze zetten na.
Na de inleidende zetten
1. f8D, Pg6+ (een familieschaak: het paard valt tegelijk de koning en in dit geval de dame aan; maar ik noem het een vlinderschaak)
2. Kf7, Pxf8
3. e7, d1D
lijkt verder spelen zinloos, omdat 4. exf8D faalt op 4. ..., Df3+ 5. Ke7, Dxf8+ 6. Kxf8, h5 en de zwarte pion loopt door naar h1, wordt daar een dame en zwart wint.
Maar een geoefend oog ziet direct dat de zwarte koning over bijzonder weinig bewegingsruimte beschikt. Dat kleine nadeeltje kan wit met de bescheiden minorpromotie
4. exf8P+! mooi uitbuiten.
Na 4. ..., Kh8 5. Pg6+, Kh7 6. Pf8+ is een aardig eeuwig schaak ontstaan. En eeuwig schaak is remise.

woensdag 13 februari 2008

Schaaklessen (11)

Hier hebben we een stelling, ontworpen door K. Hannemann, die gepubliceerd is in 1924, in de Nationaltidende. Zet hem maar op je bord en speel alle zetten zorgvuldig na. Wit aan zet geeft man in twee zetten, luidt de opdracht.
Normaal zou je denken: all right, wat is er aan de hand? Je witte koning dekt veld e7, daar kan de zwarte koning dus niet heen. De witte pion dekt de velden c8 en e8, daar kan zwarts koning ook al niet heen. Veld c7 wordt door wits dame gedekt. De zwarte koning kan dus nergens heen. Als de zwarte loper en de zwarte toren van het bord af zouden zijn, en zwart was aan zet, dan was de stelling pat, en dus remise. Maar zwart is niet aan zet, en hij heeft twee stukken waarmee hij zetten kan doen: drie zetten met de loper, en vier zetten met de toren. Zoals we zullen zien, is geen van die 7 zetten goed. Wat moet wit dus doen op de eerste zet: met zijn koning ergens naar toe, waar hij veld e7 net zo dekt als nu, dus 1. Kf7 of 1. Ke6. Straks leg ik uit waarom 1. Ke6 niet de goede zet is. De goede zet in deze stelling (zo’n zet noemen we een sleutelzet) is
1. Kf7!
Nu lopen we eerst de drie loperzetten na:
1. ..., Lxb5. Dan speelt wit natuurlijk 2. Dc8++, want zwart heeft jouw loper wel gepakt, maar veld c8 ongedekt gelaten.
Na 1. ..., Lc8 speelt wit natuurlijk 2. Dxc8++ of 2. dc8D of 2. dc8T.
En na 1. ..., Lb7 speelt wit 2. Db6++. Een leuke variant: zwart heeft de weg van zijn toren naar c7 verbroken met zijn loper, en wit maakt daar gebruik van.
Nu de vier torenzetten:
1. ..., Ta8. Dan speelt wit weer 2. Db6++.
1. ..., Txd7. Dan speelt wit gewoon 2. Dxd7++. Zwart kan die dame niet met zijn koning pakken, want hij wordt gedekt door de witte loper op b5.
Na 1. ..., Tb7 zie je dat veld c8 weer ongedekt is, dus wit speelt 2. Dc8++.
En na 1. ..., Tc7 speelt wit het mooie 2. Df6++. En nu zie je ook waarom hij op de eerste zet niet 1. Ke6? moest spelen, want dan speelt zwart 1. ..., Tc7! en dan kun je geen mat met Df6 geven.
Zo’n heel geval noemen we zetdwang: zwart moet zetten, hij heeft ook zeven zetten waaruit hij kan kiezen, maar elke zet levert hem verlies op.
Als je deze stelling helemaal hebt begrepen, ben je wéér een stap in de goede richting ingeslagen.

zaterdag 9 februari 2008

Schaaklessen 10

Je hebt in het schaken niet alleen schaakspelers, je hebt ook schaakproblemisten. Zij ontwerpen schaakproblemen. Deze stelling bijvoorbeeld werd in 1969 ontworpen door E.O. Backe. Het verdient aanbeveling deze stelling even op je schaakbord te zetten, en de zetten precies na te spelen.
De opgave luidt: wit aan zet geeft mat in twee zetten.
De oplossing:
1. Lh4 (dreigt 2. Ph3).
Zwart heeft drie zetten:
1. ..., g5 2. Ph3++
1. ..., Ke1 2. Dd1++
1. ..., Kg1 2. Dh1++
Wit moet niet 1. Lxf4? spelen (een vraagteken staat voor een slechte zet in het schaken), want dan volgt niet 1. ...,Ke1 2. Pd3++ of 1. ..., Kg1 2. Ph3++. Dan speelt zwart 1. ...g5!
Als je deze stelling hebt begrepen, heb je al een hele boel van het schaakspel begrepen.

Schaaklessen (9)

Nog een patstelling. Zwart is aan zet, maar hij kan geen zet doen. Zijn koning kan niet naar g8 vanwege La2. Zijn loper kan niet zetten omdat hij zichzelf dan schaak zet (Th1) en pion g7 kan ook niet naar g6 of g5 vanwege La1. Als zwart aan zet is, staat zwart dus pat. Uitslag van de partij: remise. Als wit aan zet is, is het een heel ander verhaal. Dan wint wit natuurlijk, door bijvoorbeeld 1. Tf1 te spelen en met mat te dreigen.

Schaaklessen (8)

We hebben het al gehad over mat zetten. We hebben het nog niet gehad over pat. In het Engels is mat checkmate. Pat is stalemate. Een speler staat pat als hij geen zet kan doen, terwijl zijn koning niet staat aangevallen.
Zoals in deze stelling, als zwart aan zet is. Kijk maar. Hij kan geen zet doen, want hij mag niet naar een veld dat door wit wordt bestreken met wits koning of pion. Zwart mag ook wits pion niet pakken, want dan pakt wit zwarts koning met zijn koning. Zwart kan niets doen, dus de uitslag van de partij is remise.
Als wit aan zet is in deze stelling, hoe speelt wit het dan?


Schaaklessen (7)

Een stelling om je te testen, lief. Je hebt wit, de witte koning staat dus op a1. De opgave is: wit is aan zet en geeft mat in één zet. Ra ra.
Je ziet dat wit kan promoveren met zijn pion. Normaal zou hij 1. d8D spelen (wit haalt zijn pion van het bord en verwisselt hem voor een dame), maar hij hoeft geen dame te kiezen, hij kan ook een ander stuk kiezen. Welk? (Het antwoord staat in de reacties.)

woensdag 6 februari 2008

Schaaklessen (6)

We gaan ons nu bezig houden met de Spielmann-variant van het Frans. Die variant begint zo:
1. e4, e6
2. b3, d5
Zwart valt dus pion e4 aan, zoals in alle varianten. Wit kan daar weer 3. e5 of 3. ed5 of 3. Pc3 of een andere dekkende zet op spelen, maar dan vraag je je wel af: waarom heeft wit dan b3 gespeeld?
Wit heeft natuurlijk b3 gespeeld om zijn dameloper te fianchetteren en zo een aanvallend spel te beginnen. Als ik wit was, zou ik
3. Lb2
spelen. Zwart kan nu wel 3. ...de4 doen, maar dan kan het zo verder gaan: 4. Pc3, Pf6 5. g4 en wit dreigt g5 en Lg2 te spelen. Hij wint die pion terug en hij heeft aardige aanvalskansen.
Dit is nu een gambiet: wit offert een pion, om daar een zeker voordeeltje mee te behalen.
Maar een gambiet kun je aannemen, je kunt het ook weigeren. Dat is ook hier verreweg het beste. Zwart kan het beste spelen:
3. ..., Pf6
Nu kan wit 4. e5 spelen, om dat paard lastig te vallen (dan speelt zwart 4. ...Pfd7), maar dan staat die mooie loper op b2 tegen zijn eigen pion aan te kijken. Het meest verstandige is om
4. ed5
te spelen. Zwart kan op drie manieren die pion terugpakken: 4. ..., Dxd5 maar dan zet wit simpelweg 5. Lc4. Zwart moet weg met zijn dame, en wit heeft gratis een loper extra ontwikkeld. 4. ..., Pxd5 is ook niet zo goed: wit speelt 5. c4 en dat paard moet weer terug. Blijft over:
4. ..., ed5
Waarna het zo zou kunnen verder gaan:
5. Pf3, Le7
6. Le2, 0-0
7. 0-0,Lf5
8. Te1, c5
Zwart dreigt die loperlijn b2-h8 af te sluiten. Als hem dat lukt, schiet hij op. Met andere woorden: welk veld is het belangrijkste veld op het bord? Veld d4!

zondag 3 februari 2008

Schaaklessen (4)

Pak je bord erbij, lief, want we gaan weer schaken. Ik heb vijf stellingen. Als ik er niks bij zeg, zit jij aan de witte kant van de stelling.
De eerste stelling ziet er zo uit:
Wit: Ka1, Da8.
Zwart: Kh8, Tg8, pion g7.
Wit aan zet geeft mat.
Dat is inderdaad nog wel simpel. Vervang nu zwarts toren door een zwarte loper. Dan zie je wel dat dat mat niet gaat, omdat zwart zijn loper er tussen zet. Wat moet wit nu doen? Ik zal een voorzetje geven, dan mag jij het doelpunt scoren: 1. Kb2, Kh7 2. Dg2!, g6 of bijvoorbeeld Le6 3. Kc3 enzovoorts. Misschien is dit ook leuk om met Dick uit te spelen. Dan zal Dick wel zeggen dat dat uitroepteken ten onrechte geplaatst is...
De tweede stelling:
Wit: Kg1, Dd5, Pf7.
Zwart: Kg8, Da8, Tf8, pionnen g7, h7.
Wit aan zet geeft mat in drie zetten.
Dat gaat zo. 1. Ph6!+. Dat is een dubbelschaak: met de dame geeft wit schaak, en met het paard. Zwart kan dus niet de witte dame slaan, en ook het paard niet slaan, want als hij één van beide doet, staat hij nog steeds schaak met het andere stuk. Dus er is maar een oplossing: 1. ..., Kh8. Maar dan komt het: 2. Dg8!!!+. Een dameoffer. Zwart staat schaak, kan nergens heen. Hij mag de dame niet met zijn koning slaan, want die dame staat gedekt door Ph6. Dus moet hij wel 2. ..., Txg8 spelen. En dan speelt wit 3. Pf7++. Die ++ staat voor mat, spreken we af. Dus éénmaal + is schaak, tweemaal ++ is mat. Dit mat noemen we een stikmat of, in het Engels, een smothered mate. Mooi, hè?
Volgende stelling.
Wit: Kd5, Tf2, Tg1, Lf5, Pe4, pion d6.
Zwart: Kg8, Tc8, Tf8, pionnen f7, g7, h7.
Wit aan zet geeft mat. Ik geef één variant. De andere variant moet je zelf zien te vinden. Wit begint zo: 1. Lxh7+. Zwart kan nu twee zetten spelen: Kxh7 en Kh8. Ik laat nu zien hoe het gaat na 1. ..., Kxh7. Dan gaat het zo verder: 2. Pf6, gf6 of Kh6 of Kh8 3. Th2++.
Nu deze stelling:
Wit: Kd5, Le4, Le5.
Zwart: Ka8.
Wit geeft weer mat en dit is ingewikkeld. Let maar op. Wit wil die zwarte koning in dat hoekje houden. Dus hij speelt 1. Kc6. Zwart heeft maar één zet: 1. ..., Ka7. Dan speelt wit: 2. Ld3! Zwart heeft weer maar één zet: 2. ..., Ka8. En nu speelt wit 3. Kc7!, Ka7 4. Ld4+, Ka8 5. Le4++.
De vijfde stelling is een verneukeratief dingetje:
Wit: Ke1, Ta1.
Zwart: Kd8, Tb2.
Wit speelt en wint.
Je vindt de oplossing vast niet. Je moet deze stelling eens aan Dick voorleggen, en er niets bij zeggen. Alleen: wit speelt en wint. Het zal me benieuwen of hij de oplossing vindt.
De oplossing is het gemene 1. 0-0-0!+ en op de tweede zet pakt wit zwarts toren. Leuk, hè?
In de volgende les gaan we de Tartakower-variant van het Frans doornemen.

zaterdag 2 februari 2008

Schaaklessen (3)

Haha! De meester heeft zich vergist! Hij heeft dezelfde stelling op het bord gezet als de vorige keer! De meester is héél erg dom!!!
Stil, kinderen. Ja, meisje?
‘Mag ik dit eindspelletje ook meenemen naar Dick, op donderdagavond? Om het met hem uit te spelen, bedoel ik.’
Een uitstekond idee, meisje! Schrijf dan wel de stelling op, anders weet je hem straks niet meer. Dat doe je zo:
Wit: Kf2, Tc2, Pe7, pionnen e4, f3, g3, h4.
Zwart: Kg6, Tb4, Le5, pionnen d4, f7, g5, h6.
Zwart aan zet. En dan moet jij aan de witte kant gaan zitten. Niet aan de zwarte kant, want nu héb je de kans om eens te winnen (of tenminste remise te spelen), dan moet je die kans ook grijpen!
Maar eerst even iets anders. Over de schaaknotatie. Die is over de hele wereld, zelfs in China, zoals wij hem in onze les gebruiken. Alleen de Engelsen hebben nog lang vastgehouden aan een heel ingewikkelde notatie, waarbij bijvoorbeeld De2 zoiets werd als Qdrp17-wf9. Maar ook de Engelsen zijn inmiddels bekeerd tot het eenvoudige systeem dat wij gebruiken. En welke taal spreken alle schakers over de hele wereld? Ze spreken allemaal Engels. In de 19e eeuw was dat Duits, omdat veel Duitsers toen in de wereldtop schaakten. Goethe heeft bijvoorbeeld eens geschreven dat schaken de ‘Probierstein des Gehirns’ is. Een proefstuk voor de hersenen, zou je kunnen vertalen. En Goethe had gelijk.
Nog wat meer over de schaaknotatie. Zet twee paarden op je bord: op b8 en op f6. Je wilt je Pb8 op d7 zetten. Dan noteer je: Pbd7. Die extra b is nodig omdat ook het andere paard naar d7 kan. Hetzelfde met torens. Zet een toren op a1 en de ander op h1. Ta1 gaat naar d1, dan noteer je: Tad1. Als er nu ook nog een loper op f1 staat, dan hoeft dat niet, want dan kan er maar één toren naar d1, dus dan noteer je gewoon Td1. Gesnopen? Uitstekond.
En verzin eens een stelling met twee torens waarin je deze zet zou kunnen doen: T4f5. Ja, meisje?
‘Als die twee torens staan op f4 en bijvoorbeeld f8, meester!’
Uit. Stee. Kond! En waarom hoeft dat nooit bij lopers?
‘Omdat je een witveldige en een zwartveldige loper hebt. Die zitten elkaar dus nooit in de weg!’
Behalve, meisje?
‘Behalve als je een pion gepromoveerd hebt tot bijvoorbeeld een dame. Stel dat je een dame op a8 hebt staan en eentje op d8. Als je Dd8 naar a5 wilt spelen, noteer je Dda5. Wil je je Da8 naar a5 hebben, dan noteer je Daa5.’
Zo is dat! Verbluffend. En als je twee lopers hebt, op b2 en op h8 bijvoorbeeld (dat heb je dus een pion gepromoveerd tot loper, wat eigenlijk heel vreemd is en eigenlijk nooit voorkomt). Je wilt Lh8 naar e5 zetten, dan noteer je Lhe5.
‘Of L8e5, meester!’
Inderdaad, dat mag je zelf kiezen. En je móet L8e5 schrijven als die loper van b2 op h2 staat. Is dat allemaal duidelijk? Ja? Dan gaan we verder met de stelling. Zet hem maar op je bord.
Zwart is aan zet want hij staat schaak. We hadden al gezien dat 1. ..., Kf6 een toren kost, en dat 1. ..., Kh5 een mat oplevert. Zwart doet dus 1. ..., Kg7. Dan kan wit wel 2. Pf5+ spelen, maar dat heeft geen zin: zwart gaat gewoon naar h7, en ik zou wel eens willen weten wie er hier beter staat, wit of zwart. Dus wit speelt 2. Pc6 en hij valt tegelijk zwarts toren en zwarts loper aan. Wat kan zwart hiertegen doen? Hij zal het ene stuk met het andere moeten dekken, dus bijvoorbeeld 2. ..., Ld6 spelen. Wit doet dan 3. Pxb4, Lxb4 en wit heeft een kwaliteit gewonnen: een toren tegen een loper of een paard, dat is een kwaliteit. En zo zou het verder kunnen gaan: 4. Tc4, Lc3 (Dat is de enige plek voor die loper: hij dekt pion d4 en pion d4 dekt de loper.) Nu even opletten: 5. hg5, hg5. Ja, dat moest even, anders doet zwart gh4, wit doet ook gh4 en er staat een geïsoleerde pion, die zwart met Kg6-h5 kan ophalen. We gaan weer verder: 6. Ke2. Dat was weer een goede zet, dat zul je straks wel zien. Zwart doet bijvoorbeeld 6. ..., Kg6. En nu komt het: 7. Txc3, dc3 8. Kd3 en dit mogen jullie allemaal zelf uitspelen. Wit heeft dus eerst een kwaliteit gewonnen, later geeft hij die kwaliteit terug en wint hij een pion en de partij.
Maar het kan ook anders gaan. Vanuit de stelling: 1. ..., Kg7 2. Pc6, Tb5 3. Pxe5, Txe5 en nu even opletten: 4. hg5! Zwart kan op twee manieren terugpakken: Txg5 en hg5. Als hij Txg5 speelt, houdt hij twee geïsoleerde pionnen over, of eigenlijk drie. Jullie begrijpen wel dat een geïsoleerde pion een pion is die niet door een andere pion gedekt kan worden. Dus zwart speelt 4. ..., hg5 en dan kan het zo verder gaan: 5. Td2!, f5 6. ef5, Txf5 7. Txd4, Kg6 en je mag dit eindspelletje zelf uitspelen. Het is vooral dit laatste eindspel, waardoor die stelling zo mooi is, en het is een uitstekond idee om het met Dick uit te spelen, meisje.

Schaaklessen (2)

Dit is de tweede schaakles, lief. Het heeft niets te maken met de Franse opening, zoals je wel ziet. Die komt in de volgende les weer. In deze stelling moet je ervanuit gaan dat de onderkant de witte kant is. Dat is altijd zo.
Mijn eerste vraag is: wie is er aan zet? Goed gezien: zwart natuurlijk, want zwart staat schaak door dat nare paard op e7. Dus daar moet zwart iets aan doen. Hij moet het paard slaan. Maar waarmee? Of hij kan ‘er een stuk tussen zetten’. Je ziet wel dat dat met een paardschaak niet kan. Dus het enige is: je koning verplaatsen.
Stel dat zwart hier 1. Kf6 speelt. Dan speelt wit 1. ..., Pd5+ en je ziet wel wat er gebeurt: op de volgende zet wint wit zwarts toren. Er zijn veel namen voor, ik noem dit een ‘vlinderschaak’.
Zwart kan ook 1. Kh5 spelen. Dat levert iets moois op. Wit speelt 1. ...g4! (Voor een goeie zet gebruik je zo’n uitroepteken.) Zwart moet op h4 pakken. Dan speelt wit Kg2 (bestrijkt de velden g3 en h3) en op de volgende zet: Pf5. Mat!
Dat moet zwart dus niet spelen. Het verstandigste is eenvoudig: 1. Kg7. Maar dan kan wit 1..., Pc6 spelen, waarmee hij zowel zwarts loper als zwarts toren aanvalt. Dus dat is geen vlinderschaak, maar een vlinderaanval, zou je kunnen zeggen. Dan kan zwart met zijn loper zijn toren gaan dekken, maar dat is niet erg logisch. Zeg zelf. Dus zwart gaat zijn loper dekken met zijn toren: Tb5. Dan ruil je dat spul af: Pxe5, Txe5. En vervolgens speel je Td2. Je wint een pion! En vermoedelijk win je dit fascinerende eindspel!
Wat is het schaken toch een prachtig spel!
(Dank voor dit schaakdiagram, meneer Hemmers.)

vrijdag 1 februari 2008

Schaaklessen (1)

Daar gaan we, lieve A.S. Pak het schaakbord erbij, dan zal ik je wat leren. Hoe moet je een schaakpartij beginnen. Daar gaan we een serie lessen over vullen. Zet de beginstelling op het bord. Jij hebt zwart.
Welnu. Wit kan 1. c4 of 1. d4 of 1.e4 of 1. Pf3 of 1. g3 enzovoorts enzovoorts spelen. Verreweg de meest gespeelde zetten zijn 1. e4 en 1. d4. Dat zijn ook de beste zetten.
Over 1. d4 een volgende keer.
Wit speelt: 1. e4.
Dat is een seintje van wit: hij wil een open spelletje spelen. Lekker aanvallen en zo, je weet het wel. Ikzelf houd daar wel van, dus ik speel altijd 1. ..., c5. Dat is het Siciliaans en daar moet je een hoop van weten, anders gaat het helemaal mis.
Ik beveel aan: 1. ..., e6.
En daarmee geef jij het seintje: niks open spelletje, ik ga me eerst eens goed neerzetten op het bord en dan zien we daarna wel.
Wat kan wit allemaal doen? Hij kan 2. e5 spelen. Dan speel jij 2. ..., d5. Die pion kan hij en passant slaan: 3. ed6. Dan speel jij 3. ..., Lxd6. En nu moet je eens kijken naar de stelling op het bord. Wie staat er het best voor: zwart natuurlijk! Wit heeft eigenlijk nog geen zet gedaan, en jij beheerst de velden e5 en d5 al. Je hoeft nog maar een zet met Pg8 te doen en je kunt kort rokeren. Als wit nu 4. d4 speelt, moet je Pe7 spelen. Niet Pf6, want dan komt Lg5 en dat is altijd een beetje lastig. Als wit na Pe7 Lg5 speelt, kun je rustig f6 spelen. Als wit iets anders dan 4. d4 speelt, kun je wél Pf6 spelen en als hij daarna d4 speelt, speel jij h6. Als wit bijvoorbeeld 4. Lb5+ speelt (dat plusje staat voor ‘schaak’), dan speel je doodgemoedereerd 4. ..., Ld7. Het verstandigst is dan 5. Lxd7+, Pxd7. Wit heeft dan nog niets niemendal ontwikkeld, jij al twee stukken, en een zetje met je dame en je kunt ook nog eens lang rokeren.
Dus wit zal het anders doen. Na 1. e4, e6 2. e5, d5 zal hij 3. d4 spelen. Dan moet jij niet aarzelen en niet nadenken, maar 3. ..., c5 doen. Veld c5 wordt tenslotte gedekt door Lf8. Nu weer even naar de stelling kijken. Aan welke kant zal wit gaan rokeren? En zwart? Beiden rokeren kort, natuurlijk. Wit rokeert niet lang, omdat zwart dan bijna zonder moeite met zijn a- en b-pion kan opmarcheren. Zwart rokeert niet lang omdat hij daar geen bescherming van zijn pionnen heeft.
Goed. Wat zal wit doen. Gokje? Wit speelt 4. c3, want hij wil die pionnenketen d4-e5 in stand houden. We hebben hier de Doorschuifvariant van het Frans te pakken, die normaal gesproken zo gaat: 1. e4, e6 2. d4, d5 3. e5, c5 4. c3. Zwart staat een tikkeltje krap, door die doorgeschoven pion op e5, maar wat zou het? Er dreigt voorlopig niets, en met een klein beetje behendigheid komt zwart goed te staan. Het belangrijkste is: je hebt dat open spelletje dat wit wilde spelen, gesaboteerd.
Ik eindig deze eerste les met een opening uit een wedstrijd om het dameskampioenschap van Nederland uit november 1973. Wit: Mieke van Elst. Zwart: Carla Bruinenberg. Uitslag van de partij zou worden: 0-1.
1. e4, e6
2. d4, d5
3. e5, c5
4. c3, Pc6 (Let op: ze bestookt voortdurend veld d4.)
5. Pf3, Db6 (Zie je wel?)
6. Le2, cd4
7. cd4, Pe7
8. Pc3, Pf5 (Dat bedoelde ik net, toen ik het had over behendigheid. En weer: veld d4!)
9. Lb5, Le7
10. 0-0, Ld7 (Wit kan nu 11. g4 spelen, maar dat is niet zo verstandig. Ga dit zelf na.)
11. Le3, 0-0
Je had al wel begrepen dat de korte rokade met 0-0 wordt aangeduid en de lange rokade met 0-0-0. Tot zover de Doorschuifvariant van het Frans. In de volgende lessen zullen we de andere varianten van het Frans doornemen. Daarna nemen we 1. d4. Daarna zetten we jou aan de witte kant van het bord.