vrijdag 1 februari 2008

Schaaklessen (1)

Daar gaan we, lieve A.S. Pak het schaakbord erbij, dan zal ik je wat leren. Hoe moet je een schaakpartij beginnen. Daar gaan we een serie lessen over vullen. Zet de beginstelling op het bord. Jij hebt zwart.
Welnu. Wit kan 1. c4 of 1. d4 of 1.e4 of 1. Pf3 of 1. g3 enzovoorts enzovoorts spelen. Verreweg de meest gespeelde zetten zijn 1. e4 en 1. d4. Dat zijn ook de beste zetten.
Over 1. d4 een volgende keer.
Wit speelt: 1. e4.
Dat is een seintje van wit: hij wil een open spelletje spelen. Lekker aanvallen en zo, je weet het wel. Ikzelf houd daar wel van, dus ik speel altijd 1. ..., c5. Dat is het Siciliaans en daar moet je een hoop van weten, anders gaat het helemaal mis.
Ik beveel aan: 1. ..., e6.
En daarmee geef jij het seintje: niks open spelletje, ik ga me eerst eens goed neerzetten op het bord en dan zien we daarna wel.
Wat kan wit allemaal doen? Hij kan 2. e5 spelen. Dan speel jij 2. ..., d5. Die pion kan hij en passant slaan: 3. ed6. Dan speel jij 3. ..., Lxd6. En nu moet je eens kijken naar de stelling op het bord. Wie staat er het best voor: zwart natuurlijk! Wit heeft eigenlijk nog geen zet gedaan, en jij beheerst de velden e5 en d5 al. Je hoeft nog maar een zet met Pg8 te doen en je kunt kort rokeren. Als wit nu 4. d4 speelt, moet je Pe7 spelen. Niet Pf6, want dan komt Lg5 en dat is altijd een beetje lastig. Als wit na Pe7 Lg5 speelt, kun je rustig f6 spelen. Als wit iets anders dan 4. d4 speelt, kun je wél Pf6 spelen en als hij daarna d4 speelt, speel jij h6. Als wit bijvoorbeeld 4. Lb5+ speelt (dat plusje staat voor ‘schaak’), dan speel je doodgemoedereerd 4. ..., Ld7. Het verstandigst is dan 5. Lxd7+, Pxd7. Wit heeft dan nog niets niemendal ontwikkeld, jij al twee stukken, en een zetje met je dame en je kunt ook nog eens lang rokeren.
Dus wit zal het anders doen. Na 1. e4, e6 2. e5, d5 zal hij 3. d4 spelen. Dan moet jij niet aarzelen en niet nadenken, maar 3. ..., c5 doen. Veld c5 wordt tenslotte gedekt door Lf8. Nu weer even naar de stelling kijken. Aan welke kant zal wit gaan rokeren? En zwart? Beiden rokeren kort, natuurlijk. Wit rokeert niet lang, omdat zwart dan bijna zonder moeite met zijn a- en b-pion kan opmarcheren. Zwart rokeert niet lang omdat hij daar geen bescherming van zijn pionnen heeft.
Goed. Wat zal wit doen. Gokje? Wit speelt 4. c3, want hij wil die pionnenketen d4-e5 in stand houden. We hebben hier de Doorschuifvariant van het Frans te pakken, die normaal gesproken zo gaat: 1. e4, e6 2. d4, d5 3. e5, c5 4. c3. Zwart staat een tikkeltje krap, door die doorgeschoven pion op e5, maar wat zou het? Er dreigt voorlopig niets, en met een klein beetje behendigheid komt zwart goed te staan. Het belangrijkste is: je hebt dat open spelletje dat wit wilde spelen, gesaboteerd.
Ik eindig deze eerste les met een opening uit een wedstrijd om het dameskampioenschap van Nederland uit november 1973. Wit: Mieke van Elst. Zwart: Carla Bruinenberg. Uitslag van de partij zou worden: 0-1.
1. e4, e6
2. d4, d5
3. e5, c5
4. c3, Pc6 (Let op: ze bestookt voortdurend veld d4.)
5. Pf3, Db6 (Zie je wel?)
6. Le2, cd4
7. cd4, Pe7
8. Pc3, Pf5 (Dat bedoelde ik net, toen ik het had over behendigheid. En weer: veld d4!)
9. Lb5, Le7
10. 0-0, Ld7 (Wit kan nu 11. g4 spelen, maar dat is niet zo verstandig. Ga dit zelf na.)
11. Le3, 0-0
Je had al wel begrepen dat de korte rokade met 0-0 wordt aangeduid en de lange rokade met 0-0-0. Tot zover de Doorschuifvariant van het Frans. In de volgende lessen zullen we de andere varianten van het Frans doornemen. Daarna nemen we 1. d4. Daarna zetten we jou aan de witte kant van het bord.

Geen opmerkingen: